Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Французский

in huur geven

Толкование Перевод

1 let

n. verhindering; huren; verhuren; "terugkomen" (bij tennis)
--------
v. laten; de mogelijkheid geven; geven; verhuren; laten liggen; ontdekken

let¹

[ let]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 sport, in het bijzonder tennis〉 let(bal) ⇒ overgespeeld(e) bal/punt

2 〈 Brits-Engels〉 huur ⇒ het huren 〈 van woning〉

3 〈 Brits-Engels〉 verhuur ⇒ het verhuren 〈 van woning〉

4 〈 Brits-Engels〉 huurwoning

5 〈Brits-Engels; informeel〉 huurder

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 beletsel ⇒ belemmering

♦voorbeelden:

1   〈 juridisch〉 without let or hindrance • vrijelijk, zonder (enig) beletsel

————————

let²

〈 let, let〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 verhuurd worden

2 uitbesteed worden

♦voorbeelden:

¶ 〈 informeel〉 let on (about/that) • verklappen, doorvertellen (dat)

     〈 informeel〉 let on (that) • net doen (alsof)

→ let off let off/, let out let out/, let up let up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten ⇒ toestaan

2 〈 voornamelijk gebiedende wijs〉 laten

3 laten ontsnappen ⇒ bevrijden, loslaten

4 〈gebiedende wijs; wiskunde〉 stellen ⇒ geven

5 〈 voornamelijk Brits-Engels〉 verhuren ⇒ in huur geven

6 aanbesteden

♦voorbeelden:

1   she wants to, but her mother won't let her • ze wil wel, maar ze mag niet van haar moeder

     let someone go • iemand laten gaan

     let me have that • geef (maar/eens) hier

     let something be known • iets laten weten

     please, let me buy this round • laat mij nu toch dit rondje aanbieden

2   let there be light • er zij licht

     let there be no mistake about my opinion • laat er over mijn mening geen misverstand bestaan

     let me hear/know • hou me op de hoogte

     let me see • eens kijken

     let's face it • laten we wel wezen

     let's not/ 〈 Brits-Engels ook〉 don't let's do it • laten we het niet doen

3   let blood • aderlaten

4   let x be y/z • stel x is y/z, gegeven x is y/z

¶ let someone be • iemand met rust laten

     let something be • iets laten rusten

     let drop/fall • (zich) laten (ont)vallen

     let fly (at) • uithalen (naar)

     let someone get on with it • iemand zijn gang laten gaan

     let go (of) • loslaten; uit zijn hoofd zetten; ophouden (over)

     let oneself go • zich laten gaan

     〈 informeel〉 let it go at that • het ergens bij laten; ergens over ophouden; iets wel geloven

     〈 slang〉 let it all hang out • alle remmingen opzij zetten; de hele waarheid zeggen

     let someone have it • iemand de volle laag/ervan langs geven

     let pass • laten lopen, onweersproken laten

     let something ride • iets op zijn beloop laten

     let slip • laten uitlekken; missen, voorbij laten gaan 〈 kans〉

     let someone stew • iemand in zijn eigen sop laten gaarkoken

     let through • laten passeren, doorlaten

     let into • binnenlaten in, toelaten tot; in vertrouwen nemen over, vertellen

→ let down let down/, let in let in/, let off let off/, let out let out/

English-Dutch dictionary > let
2 éclairer

éclairer [eeklerree]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 licht geven ⇒ lichten, fonkelen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verlichten ⇒ bijlichten, licht geven aan

2 ophelderen ⇒ verklaren, begrijpelijk maken

3 inlichten ⇒ informeren, voorlichten

4 verkennen

♦voorbeelden:

1 la joie éclaira son regard • de vreugde straalde van zijn, haar gezicht af

les locataires sont chauffés et éclairés • verwarming en verlichting zijn bij de huur inbegrepen

III s'éclairer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 verlicht worden, zijn ⇒ opklaren, aangestoken worden, aangaan 〈 van verlichting〉

2 duidelijk, begrijpelijk worden

3 zich bijlichten

1. v
1) licht geven (aan)

2) ophelderen, verklaren

3) informeren

4) verkennen
2. s'éclairer
v

1) aangestoken worden, aangaan [verlichting]

2) begrijpelijk worden

Dictionnaire français-néerlandais > éclairer
3 term

n. bewoording; termijn; kwartaal; tijdperk
--------
v. noemen, omschrijven als

term¹

[ tə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 onderwijsperiode ⇒ trimester, semester, kwartaal

2 termijn ⇒ periode; duur, tijd; ambtstermijn; zittingsperiode 〈 van rechtbank, parlement〉; huurtermijn; aflossingstermijn, (af)betalingstermijn

3 begin/eindpunt van periode/termijn ⇒ ingangs/afloopdatum, het aflopen 〈 van huur, contract enz.〉

4 〈 wiskunde〉 term 〈 van verhouding, reeks, vergelijking〉 ⇒ lid

5 (vak)term ⇒ woord, uitdrukking; 〈 meervoud〉 bewoordingen, manier van uitdrukken

6 〈 meervoud〉 voorwaarden 〈 van overeenkomst, contract〉 ⇒ condities, bepalingen

♦voorbeelden:

1   term has started • de lessen/colleges zijn begonnen

2   during her term of office as president • onder/tijdens haar voorzitterschap

     in the short/medium/long term • op korte/middellange/lange termijn

3   our contract is getting near its term • ons contract loopt binnenkort af

     she is near her term • ze kan elk moment bevallen

5   term of abuse • scheldwoord

     tell someone in no uncertain terms • in niet mis te verstane bewoordingen te kennen geven

6   her terms are 10 dollars a lesson • ze vraagt/rekent 10 dollar per les

     〈 economie〉 terms of trade • (handels)ruilvoet

     come to/make terms • tot een vergelijk komen, het eens worden

¶ terms of reference • taakomschrijving, omschrijving van bevoegdheid/onderzoeksopdracht 〈 bijvoorbeeld van commissie〉

     on equal terms • als gelijken

     to be on bad/good/friendly terms with someone • op gespannen/vriendschappelijke voet met iemand staan

     come to terms with • zich verzoenen met, zich neerleggen bij

     in terms of money • financieel gezien, wat geld betreft

     think in terms of moving to the South • overwegen/van plan zijn naar het zuiden te verhuizen

     they are not on speaking terms • ze spreken niet meer met elkaar, ze hebben onenigheid

————————

term²

〈 werkwoord〉

1 noemen ⇒ omschrijven, aanduiden als

English-Dutch dictionary > term
4 kündigen

kündigen

1 opzeggen ⇒ beëindigen, de huur opzeggen

2 zijn ontslag geven, ontslaan

3 zijn ontslag indienen, nemen, aanbieden

♦voorbeelden:

1 〈 figuurlijk〉 jemandem die Freundschaft kündigen • iemand de vriendschap opzeggen

2 jemandem, 〈 informeel〉jemanden kündigen • iemand ontslaan

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > kündigen

См. также в других словарях:

Kauf — 1. Alle Käufe wollen Gewer. – Graf, 260, 220. Wird der Käufer einer Sache mit einer Eigenthumsklage belangt, so bezieht er sich in Betreff der Gewer auf seinen Vordermann, um den rechtmässigen Erwerb nachzuweisen. Auf Rügen: Alle Köpe willen… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Haus — 1. Alte Häuser haben trübe Fenster. Dän.: Gammelt huus haver dumme vinduer. (Prov. dan., 315.) 2. Alte Häuser leiden mehr als neue. Wenn diese nicht schon zusammenfallen, ehe sie fertig gebaut sind. 3. Alte Häuser streicht man an, wenn man sie… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

in huur geven

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

in huur geven

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: